Dries Mosch, de oud-nestor van de Rotterdamse gemeenteraad, was begin januari met de auto naar Spanje gereden om er te overwinteren. Hij en zijn vriendin zitten er nog steeds. In Benidorm. ‘’We voelen ons in de lockdown wel veilig, geloof ik’’, schrijft hij. ‘’Maar er zijn zware beperkingen.’’
Dit is zijn relaas.
‘’Wij mogen niet zomaar op straat, dus het balkon is ons uitje. Zolang die zon schijnt is dat wel uit te houden, maar ook die laat ons in deze barre tijden in de steek.
Je mag hier naar de supermarkt, naar de apotheek, de dokter, en je mag je hond uitlaten. Maar als je buiten loopt stopt de een na de andere politieauto om te vragen wat de reden van je uitje is.
Ik ga natuurlijk voor ieder brood naar de supermarkt. Vroeger nooit een spat zin gehad om boodschappen te doen, nu sta ik nu met liefde in de rij bij de Veracruz. Twee metertjes achter elkaar. Alles gaat in een klein boodschappentasje en eenmaal terug in het appartement moet ik wéér terug. Opzettelijke vergeetachtigheid gaat een rol spelen.
Ik ga ook elke dag naar de apotheek. Voor wat vitamines C. Ook de D’s haal ik, en meer van die preparaten. Ik zit in de crisisleeftijd. Aan weerszijden van de lange broek puilen de zakken uit, want je moet de politie bewijzen waarom je op straat verblijft
Gisteren was ik ook weer onderweg en liep langs een zwerver, die ik al een tijd had gemist omdat er nu eenmaal niemand in Benidorm op straat rond dwaalt. Maar nu zat ie er. Aan de overkant. Ver genoeg weg om een foto van hem te nemen. Een bedelaar op straat met z’n hondje, terwijl er niks te bedelen valt.
Tien meter verder, en hij achter me, voelde ik de uitspraak van Jules Deelder bij me opborrelen: de omgeving van de mens is de medemens! Ik dacht: Jezus, wat een klootzak ben ik eigenlijk. Terstond draaide ik me om en ging terug. En terwijl zijn hondje grommend zijn baasje verdedigde, vroeg ik in mijn iPhone Spaans of er geen opvang was voor mensen zoals hij?
Dat was er wel, zei hij. Maar dan moest hij zijn hond afstaan en dat wilde ie niet.
Ik voerde het gesprek op een afstand van een metertje of vijftig. Dat doe ik, behalve in de winkels, met iedereen. Dat tafereel ontging dus en aan de overkant een voorbij lopende vrouw niet, waarna ze, wijzend naar de zwerver, riep: corona, corona.
Ik zag de man wegkruipen en ik raakte behalve een beetje geëmotioneerd ook nog boos.
Het maakte me heel klein
Ik heb altijd hondensnoepjes bij me, dus met het hondje was de vrede snel gesloten. Maar ik had bovendien weer in no time een vriendschap voor het leven gesloten. De man bood mij, inmiddels op een afstand van tien meter, een fles water aan die hij naast zich had staan. Dat maakte me nog kleiner. Hij had niks en wilde het niks nog met me delen!
Ik heb een tijdje, inmiddels op een metertje of drie, naast de man gezeten en met hem gepraat over voetbal. De naam Cruijff verbindt. En ik heb al het geld wat ik los in mijn zak had in zijn bakje geworpen. Het was – als pinner – niet veel, maar naar schatting toch nog een eurootje of acht. En ik zag de blijdschap van de man afstralen. Hij stak zijn hand uit, die ik ook accepteerde en hij blééf die schudden. Even was ik het voorschrift van anderhalve meter vergeten. En ik bleef klein, heel klein.
Ik ben naar mijn appartement teruggelopen, uiteraard mijn handen goed gewassen, maar het gevoel van ‘wat ben ik een klootzak’ is de hele verdere dag door m’n hoofd blijven spoken. Net als die man en die hond.
Toen ik de volgende ochtend na het bezoek aan de buurtsuper omliep om hem wéér te kunnen zien, nu met contanten op zak en vers hondenvoer, heb ik hem niet meer gezien.
Waarschijnlijk opgepakt!
En nu maar duimen dat hij samen met z’n makker een goede schuilplaats heeft gevonden. Jules Deelder had helemaal gelijk: de omgeving van de mens is de medemens.
De spreuk is niet meer uit m’n kop te krijgen.