De duistere kant van De weduwe van Indië

27 March 2023, 06:00 uur
Columns
mainImage

Eens in de zoveel tijd word ik gebeld over de serie ‘Indisch Den Haag’, die ik in 1983 - dus veertig jaar geleden! - voor de Haagsche Courant samenstelde. In tien afleveringen - later gebundeld in een boekje - besteedden collega-journalist Margriet Vroomans en ik destijds aandacht aan de sporen die ons koloniale verleden in de stad had achtergelaten. 

De ene keer is ’t een Leidse historicus die graag wil weten wáár precies die sambalautomaat in de wijk Duinoord aan de muur hing, de andere keer een Belgische onderzoeker die zich afvraagt of er nog kraantjestoiletten in Haagse huizen bestaan. En dan weer belt er iemand van de Nederlandse Spoorwegen die met mijn hulp mensen wil verleiden tot een dagtripje naar ‘De weduwe van Indie’.

Die weduwe van Indië, zoals Wieteke van Dort melancholisch zong, blijft fascineren. In februari 2021 - we zaten nog in de nasleep van corona - mocht ik de nieuwe burgemeester Jan van Zanen op gepaste afstand rondleiden langs het voormalige Ministerie van Koloniën via het Lloydgebouw van reisagent Ruys & Co naar Hotel Des Indes en nog veel meer. 

Na een lemper en saté bij Toko Frederik eindigden we - inmiddels vergezeld van Yvonne Keuls - bij de crème-witte villa waar ooit de broer van Multatuli woonde en ’t huis waar Louis Couperus zijn toekomstige echtgenote uit ‘Eline Vere’ voorlas. De burgervader had kennis gemaakt met een uniek facet van zijn nieuwe stad. En ik was dan ook helemaal niet verbaasd toen ik Van Zanen afgelopen september opnieuw ontmoette op de Tong Tong Fair.

Weemoedig

Ik moet bekennen dat mijn belangstelling voor Indisch Den Haag eertijds werd gewekt door de tentoonstelling ‘Portret van een Verlofganger’, zomer 1982, samengesteld door medewerkers van het Haags Gemeentemuseum. Het Haags Historisch Museum bestond nog niet en daarom kende het Gemeentemuseum een speciale afdeling waar de geschiedenis van de stad centraal stond. 

‘Portret van een Verlofganger’ was vooral een weemoedige terugblik op iets wat Den Haag lange tijd typeerde en wat nu niet meer bestond. Tempo doeloe, de tijd van vroeger. De tijd waarin Nederlandse bestuursambtenaren en militairen een half jaar tot een jaar terugkeerden om bij te komen van het bestaan in de tropen, allerhande zaken op het ministerie en bij het bedrijfsleven af te wikkelen en de banden met de familie alhier te herpakken. 

Den Haag was volledig ingesteld op verlofgangers. Er was volop tijdelijke gemeubileerde huisvesting, er was opvang voor je inlandse personeel, je kon hier nieuwe tropenkleding aanschaffen, er waren Indische restaurants en De Bijenkorf had zelfs een afdeling met Aziatische etenswaar, zodat men hier niet ineens louter op de Hollandse pot was aangewezen. 

Perspectief

Sinds ‘Portret van een Verlofganger’ zijn er nog veel meer exposities gewijd aan die bijzondere band tussen Den Haag en de Oost. Niet alleen in het Haags Historisch Museum, maar ook jaarlijks op de Pasar Malam Tong Tong. In 2005 werd zelfs ‘De Indische Zomer in Den Haag’ gehouden waar een hele reeks van musea en instellingen bij betrokken was. En na de teloorgang van Het Indisch Huis is er nu permanent aandacht voor het Indisch verleden in Museum Sophiahof. 

Het perspectief op de koloniale tijd is sinds ‘Portret van een Verlofganger’ wel veranderd. Gaandeweg verschoof de focus van weemoed om het verloren paradijs, naar pijnlijke periodes zoals daar zijn de Japanse bezetting, de Bersiap en de Politionele Acties. Ook zaken als koloniale architectuur, het weeshuis van Pa van de Steur, de inheemse concubines en de gedwongen prostitutie onder de Japanse overheersing werden uitgelicht. 

Inmiddels is de tijd aangebroken dat er vooral met gemengde gevoelens wordt teruggekeken op Neerlands koloniale verleden; immers een periode van verovering, genocide, uitbuiting, corruptie, racisme en slavernij. En tegen die achtergrond plaatst het Haags Historisch Museum nu met de expositie ‘Koloniaal Den Haag’ vooral de politiek en de bestuurders in de regeringsstad centraal.

En niet alleen in relatie tot Nederlands-Indië, maar ook tot Suriname en het Caraïbisch gebied; de wingewesten waar de Nederlandse overheersing het langst heeft geduurd. Ach ja, er zijn in de loop der eeuwen nog veel meer koloniën geweest: van Brazilië, Ceylon en Formosa tot Zuid-Afrika en nog meer. Aanvankelijk allemaal onder bestuur van de particuliere ondernemingen VOC en WIC, maar volop gesteund door de overheid. 

Hele generaties zijn vol trots op school over de koloniën onderwezen. Want ons kleine landje bestierde vanuit Den Haag toch maar een imposant wereldrijk. Op de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Parijs in 1931 bestond de Nederlandse bijdrage uit een park dat Nederlands-Indië in het klein weergaf. Een jaar later werd de expositie - compleet met inheemse bevolking - opnieuw opgebouwd in het Westbroekpark; met subsidie van de gemeente Den Haag.

VOC-mentaliteit

Multatuli liet in 1860 in zijn roman ‘Max Havelaar’ al horen dat er heel veel zaken in de koloniën speelden waar we niet trots op konden zijn. De auteur richtte zich aan het eind van het boek zelfs rechtstreeks tot koning Willem III, omdat al het leed dat daar werd aangericht geschiedde in diens naam. Multatuli werd er destijds om verguisd. Kritiek op het koloniale beleid van Nederland ligt zelfs vandaag de dag nog gevoelig. Premier Balkenende (notabene historicus en jurist) roemde nog in 2006 de VOC-mentaliteit.

Maar anno 2023 liggen de zaken anders. Boeken, films, theaterstukken, en documentaires lieten de afgelopen jaren de bloedige en moreel verwerpelijk keerzijde van het koloniale succes zien. Schokkende, beschamende verhalen over een beleid dat - met het Christendom als dekmantel - puur gestoeld was op winstbejag. 

Den Haag heeft inmiddels een onderzoek achter de rug naar de rol van deze stad in het slavernijverleden en ook dat stemt niet tot trots. Rijke Haagse families, vooraanstaande en invloedrijke bestuurders bezondigden zich aan alles waar een fatsoenlijk mens zich vandaag de dag voor zou schamen. Voor Van Zanen was dat reden namens het gemeentebestuur excuses aan te bieden

De tentoonstelling ‘Koloniaal Den Haag’ maakt in aanvulling hierop duidelijk dat Den Haag weliswaar geen handelsstad was zoals Amsterdam en Rotterdam, maar in het koloniaal systeem wel degelijk een rol van betekenis speelde. Een bestuurlijke beslissing gevat in enkele zinnen alhier, had enorme gevolgen voor het leven van honderdduizenden mensen aan de andere kant van de wereld.

Gevolgen

Haagse bestuurders, politici, aandeelhouders in koloniale ondernemingen en Haagse eigenaren van Surinaamse plantages vormen de bouwstenen van de nieuwe expositie in het Haags Historisch Museum. Heel sec wordt aangegeven wie - sinds in 1592 de eerste Hollandse schepen in de Indische archipel verschenen - welk besluit nam en wat de gevolgen overzee waren. 

Links en rechts duiken in dit verhaal ook de strijders tegen slavernij, onderdrukking en uitbuiting op. Van Kofi op Berbice (Guyana), Boni in Suriname en Tula op Curaçao. We praten dan over tweede helft 18de eeuw. Nederland reageerde met gevangenzetting, verbanning, marteling en executie. In de 20ste eeuw zal de roep om vrijheid en onafhankelijkheid steeds luider klinken, wanneer figuren als Mohammad Hatta, Sukarno en Anton de Kom zich uitspreken.

De doorwerking van bijna vier eeuwen kolonialisme op onze huidige samenleving is in de expositie zichtbaar gemaakt in verhalen en gebruiksvoorwerpen die Hagenaars met wortels in de de voormalige wingewesten hebben aangeleverd. En dat verklaart meteen de ondertitel ‘Onvoltooid verleden’. 

Want de echo van de koloniale tijd is nog steeds aanwezig. De heilloze discussie over zin of onzin van excuses voor de wandaden uit het verleden laat ik graag over aan Sylvana Simons en Johan Derksen. Maar ik verliet het Haags Historisch Museum wel met een gevoel van plaatsvervangende schaamte.