Na zijn bevrijding uit concentratiekamp Theresienstadt keerde David Simons terug naar Den Haag. De gemeente verwelkomde de overlevende joodse inwoner met een rekening voor erfpacht over de jaren 1943,1944 en 1945. Of hij even 420,40 gulden per jaar voor zijn woning aan de Johan van Oldenbarneveltlaan wilde voldoen. Dat Simons in 1943 op transport was gesteld en de Duitsers zijn huis hadden geroofd met de bedoeling het aan een NSB’er te verkopen, deed volgens onze overheid niet terzake. Regels waren nu eenmaal regels.
Het valt te billijken dat ambtenaren zich strak aan regels houden. Als elke commies C zelf zou bepalen wat wel of niet kan, is ’t einde zoek. Een uitzondering schijnen trouwens de medewerkers van uitkeringsinstantie UWV te zijn, want rechtssocioloog Paulien de Winter constateerde - na vier jaar onderzoek - dat men daar uit medemenselijkheid nog wel eens tussen de rigide regels door wil laveren. Maar ook als ambtenaren zich onwrikbaar aan het principe van de Paarse Krokodil houden, mag je als burger hopen dat op hoger niveau iemand ‘Dit is te gek’ roept en met de hand over het hart strijkt.
David Simons was geen ongeletterde voddenjood. Hij was jurist en vocht de erfpacht over de jaren ’43 en ’44 aan. Maar zowel bij de Raad voor Rechtsherstel als bij de Haagse burgemeester ving hij bot. In de gemeenteraad stelde CHU-raadslid Willem Wagenaar zonder blikken of blozen dat Davids dankbaar moest zijn dat hij nog leefde en zonder klagen diende te betalen. En KVP-wethouder Louis Feber liet er vol christelijke naastenliefde op volgen dat het ’t stadsbestuur “niet paste om aan de bewogenheid toe te geven en ingevolge dien voor Sint Nicolaas te gaan spelen”.
Zeventig jaar nadien ziet de gemeente Den Haag in welke harteloze en beschamend formalistische houding men destijds aannam. Het innen van de erfpacht en straatbelasting wordt nu gezien als een pijnlijke smet. Aan de erfgename van David Simons is alsnog excuses aangeboden en werd ter compensatie (inclusief de proceskosten) een bedrag van €13.600 uitgekeerd. De gemeente heeft er meer dan een halve eeuw voor nodig gehad om te leren dat regels niet altijd regels hoeven te zijn. Dat er ook zoiets als mededogen bestaat.
Een paar maanden terug deed ik ook een beroep op mededogen bij de gemeente. Niet voor mijzelf, maar voor mijn Marokkaanse garagehouder J. die vermalen dreigde te worden tussen de soms onnavolgbare regelgeving waarin de ambtenarij excelleert. Zijn kwestie kan qua pijn niet in de schaduw staan van het fnuikende onrecht dat David Simons destijds is aangedaan, maar het geeft voor mij wel aan dat ’t harteloze credo ‘regels zijn regels’ bij onze overheid nog steeds uitgangspunt is.
Wat was het geval? Garagehouder J. moest met zijn onderneming verhuizen. De verhuurder wilde met spoed van alle bedrijven in die straat woningen maken. Daar werkte J. coöperatief aan mee. De overgang verliep niet probleemloos, maar J. houdt niet van zeuren en werkte zes dagen per week van ’s morgen acht tot ’s avonds acht om er iets van te maken.
Op zijn nieuwe locatie, een voormalige Volkswagen-garage op een klein bedrijventerrein, kreeg hij na een paar maanden bezoek van een controleur van Omgevingsdienst Haaglanden. Die constateerde dat twee vaten met motorolie niet in een lekbak stonden. Dat moest snel veranderen. En merkte de controleur op: J. moest zich ook nog als nieuw bedrijf aanmelden bij het AIM, een centrale registratie van milieubelastende bedrijven.
De lekbak kwam er terstond, maar die melding liet J. achterwege. Hij was immers geen nieuw bedrijf. Hij was gewoon verhuisd: van de ene garage naar de andere. Toen de controleur terugkeerde om te zien of die olievaten nu wel in een lekbak stonden, was J. net op familiebezoek in Marokko. Zijn vrouw kreeg de boodschap dat de garage zich met gezwinde spoed bij het AIM moest aanmelden. “Ze vergissen zich”, reageerde J. tegenover zijn vrouw. “Als ik binnen Den Haag verhuis, hoef ik me toch ook niet opnieuw als inwoner van de stad in te schrijven?” En hij liet de aanmelding - nog geen 5 minuten werk op de computer - voor wat het was.
De steeds dreigender brieven van de Milieudienst werden - vanwege een gemeentelijke wisseling in huisnummering op het bedrijventerrein - naar diverse adressen gestuurd, maar niet naar de garage. Alleen de ultieme Last onder dwangsom kreeg hij - na raadpleging door de gemeente van de Kamer van Koophandel - op zijn huisadres. In paniek belde J. zijn verhuurder. Die zou ernaar kijken, maar had er in feite niets mee te maken en ondernam ook niets.
Nog steeds overtuigd van zijn gelijk, moest J. wel even slikken toen hij mij om advies vroeg. J. is het type dat hulp biedt, niet om hulp vraagt. Hij had nog twee dagen om €1000 boete te betalen, voordat de deurwaarder zou worden ingeschakeld. Ik klom voor hem in de telefoon en hoorde dat er procedureel geen weg terug was. Dat er bovendien nog vervolgboetes van in totaal €1500 op de deurmat zouden vallen. Daartegen bleek nog bezwaar mogelijk.
Bij de bezwaarcommissie toonde de behulpzame juriste van de Milieudienst alle begrip. Alleen, haar afdeling kon niets meer doen. Zo stak het procedureel nu eenmaal in elkaar. Uitsluitend de bezwaarcommissie kon Burgemeester en Wethouders adviseren van de inning van de boete af te zien, hoewel de juridische gronden daarvoor ontbraken.
De bezwaarcommissie leek één en al begrip. Men snapte wel dat J. de urgentie niet goed had begrepen, omdat hij in zijn optiek geen nieuw bedrijf had opgericht. Het ambtelijk taalgebruik over de ‘oprichting van een inrichting’ ging hun ook een beetje boven de pet. En men was er zelfs wel van doordrongen dat J. meer uit onbegrip dan uit onwil niet adequaat had gehandeld.
Twaalf lange weken wachten was ik ervan overtuigd dat de commissie en daarmee B en W die eerste boete van €1000 wel voldoende straf vond en dat men J. de rest uit erbarmen zou kwijtschelden. Maar niets van dat alles. Onder het motto ‘wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten’, werd het verzoek om clementie verwezen naar dezelfde prullenbak als waar eertijds het bezwaarschrift van David Simons belandde. Alsof ik de nazaten van wethouder Feber hoor krijsen dat ze niet voor Sint Nicolaas gaan spelen. Harteloosheid bij de overheid blijkt van alle tijden. Ik vraag me af of de kleinkinderen van J. over 70 jaar ook een excuusbrief krijgen.