De kapitein Van der Maaten in Atjeh (1902)

12 November 2025, 17:16 uur
Columns
mainImage

Neem nu iemand als de kapitein Van der Maaten, jaren in Atjeh, een officier die uiteindelijk generaal-majoor werd, ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en drager van de Militaire-Willemsorde derde klasse.

Een uiterst verdienstelijk koloniaal militair.

Altijd volle inzet. Altijd gericht op de actie, offensief. En ook driftig. Waar hij ook is, heeft hij voldoende pen en papier om zijn gedachten ferm aan de een of de ander te zenden.

Terug naar 1902, de toestand in Atjeh.

De toestand is in een woord: beroerd. Anno 1902 is de Atjeh-oorlog nog altijd niet gewonnen. Dat heeft veel geld gekost en ook vele levens, aan beide kanten. Bij deze oorlog die in 1873 is begonnen, zijn nu ook jongere generaties Atjehers betrokken. En hoe gaat het met jongere generaties, die wrokken diep over het leed dat ouders en voorouders is aangedaan. Die vergeten niets. Die voelen dieper.

Met andere woorden, de tegenstand die het Oost-Indische Leger ondervindt, wordt eerder meer dan minder. Is dit te winnen?

Van der Maaten zit in Sigli en werkt conform zijn instructies op twee manieren aan de onderwerping van Atjeh in zijn gebied.

Ten eerste, vertrouwen zien te wekken van de bevolking.

Ten tweede, waar noodzakelijk militair optreden.

Zijn probleem is vooral het gebrek aan interne tucht en discipline.

Een commandant kan niet overal tegelijkertijd zijn, dus hij moet kunnen vertrouwen op de mannen die hij als patrouillecommandant aanstelt. Een van die mannen is de sergeant Emondt. Een 'sujet' volgens de kapitein.

In november 1902 schrijft Van der Maaten dat hij de sergeant naar Kota Radja zal sturen, 'daar ik die man niet kan en wil gebruiken.' De reden is een rapport dat bij nader onderzoek niet bleek te deugen: er waren meer gewonden dan opgegeven. Een daarvan was een 'klein knaapje' met een klewanghouw over het hoofd. Van der Maaten verdenkt de sergeant: 'Van hem ging toen het verhaal dat hij iedere Atjeher, als hij het enigszins kon leveren, neerlegde en dan altijd met het rapport kwam dat de man een rentjong bij zich had en die had willen trekken en hijzelf, Emondt, daartoe een rentjong  als overtuigingstuk bij zich droeg, zoals later door ons vernomen werd.'

Bewijzen kan Van der Maaten dit niet, en daardoor kan hij geen beroep doen op de krijgsraad. Geweld moet er zijn, maar op de juiste manier, vindt Van der Maaten: 'Al moge een streng en krachtig optreden hier in de Onderhoorigheden nog altijd en ook in de eerste jaren nog een noodzakelijkheid zijn, zoo kan een dergelijke wijze van doen niet anders dan schadelijk werken.'

Kota Radja houdt zich aan de reglementen. Geen bewijzen, geen overplaatsing. De sergeant moet terug naar Van der Maaten.

Van der Maaten schreef goed en veel. Wanneer we het verleden willen begrijpen, hebben we de stemmen van dat verleden nodig. Goed lezen en luisteren. Eerst begrijpen. Daarna pas een eigen mening vormen.

 

https://www.indischeschrijfschool.nl