Als ik als puber vloekte was de geijkte reactie van mijn moeder “Ga je mond spoelen” om vervolgens mij standaard ook nog een stevige tik om mijn oren te geven.
Vloeken en schelden worden als termen tegenwoordig door elkaar gebruikt, maar waren oorspronkelijk wel verschillend. Toen we nog onder het juk van kerk en geloof gebukt gingen was vloeken een geloofskrachtterm. Komend uit een streng Rooms-Katholiek gezin was ‘Godverdomme’ en ‘In Godsnaam’ misbruik van Gods Naam en werd dus als heiligschennis gezien.
Met het vloeken wilde ik niet persé iets of iemand kwetsen of beledigen. Het gebruik van de edele kunst der foeteren was voor mij meer een soort opwaarderen van wat ik met krachtige woorden over het voetlicht wilde brengen. In mijn strijd voor vrijheid van meningsuiting dacht ik dat daarbij alles toegestaan was.
Toch leerde ik mede door de strenge opvoeding van mijn ouders dat scheldwoorden, verwensingen, schuttingtaal en andere vormen van grof taalgebruik helemaal niet bijdragen aan die vrijheid van meningsuiting. Het tegenovergestelde is zelfs het geval merk ik door de jaren heen. Voortdurend grove taal gebruiken stoot mensen af. De geloofwaardigheid van iemand neemt zelfs sterk af met het doorspekken van het verhaal met grove taal. Het veroorzaakt taalverloedering en de notoire vloeker wordt gauw als een respectloos persoon beschouwd.
Met vloeken en schelden raak je mensen op de plek waar ze het meest gevoelig zijn. De een is daar gevoeliger voor dan de ander. Als ik, als kankerpatiënt (schoon inmiddels) de verwensing ‘krijg de kanker’ hoor of wanneer ik als oudere vrouw badinerend ‘oudje’ genoemd wordt, doet mij persoonlijk allemaal niet zoveel. Maar is dat dan de maatstaf voor gedrag en houding?
In de politiek werkt de Tweede Wereldoorlog tot op de dag van vandaag zwaar door. Zelfs, of misschien wel juist, bij de jongere generaties. Als waar dan ook de overweldigende sloopopgave van sociale woningbouw ter sprake komt en er spreekt een politicus over razzia-achtige praktijken komt hem dat duur te staan. Zo ook de vervloekingen en schuttingtaal die sommige politici elkaar toesmijten als het over cultuuruitingen als ‘Zwarte Piet’ gaat of over de diversiteit aan geloven waaronder de Islam of andere zeer politiek delicate thema’s. Er ontspint zich als vanzelf een laatdunkendheid, een opgepomptheid in sommige welbespraakte raadsleden. In de overtreffende trap laat men zich met nog meer intolerante bewoordingen uit om te laten zien wat men vindt over de ander die iets anders vindt.
Ik vrees dat zelfs een #DOESLIEF-campagne van SIRE daar geen verandering in gaat brengen. Zolang in 2018 het woord ‘klootzak’ 53.525 keer en het woord ‘kanker’ zelfs 146.571 als scheldwoorden zijn getweet realiseren mensen zich blijkbaar onvoldoende dat ruw taalgebruik nergens voor nodig is en kwetsend voor de ander kan zijn. En ik blijf dus vooralsnog maar net als mijn ouders de oren van mijn kinderen wassen als ze te grof in de mond zijn.