Een molensteen om de nek van Den Haag

12 May 2020, 19:28 uur
Columns
mainImage

Er komt maar geen eind aan de ellende met het nieuwe cultuurcentrum aan het Spui. Kostenoverschrijdingen, vertragingen, herrie met de architect, bonje met de bouwer, onvrede over de beperkingen van de zaal, faillissement van een onderaannemer…

En nu weer een topambtenaar die ’t niet nauw nam met de integriteitsregels.

Eerder waren er al politici die deuken opliepen; tegenstanders die plots bereid bleken steun te geven in ruil voor een plek op ’t pluche en daarmee voor altijd hun geloofwaardigheid verloren. Maar de echte slachtoffers zijn straks natuurlijk de inwoners van Den Haag die tot in lengte der dagen opdraaien voor de enorme bouwkosten en nog erger, de exploitatieverliezen die ons wachten. En dat voor een gebouw dat nergens voor nodig was.

Er bestaat een historische relatie tussen het Circustheater en ’t cultuurcentrum aan het Spui. Eind jaren zeventig zou immers het Nederlands Dans Theater namelijk de vaste bespeler van het Circus in Scheveningen worden. Dat wilde PvdA-wethouder Fred van Lier graag. Naast het gebouw konden kantoren en repetitielokalen voor het balletgezelschap worden gebouwd. Architect Rem Koolhaas had het ontwerp al klaar en de trambaan is er zelfs voor verlegd. Maar ’t NDT wilde uiteindelijk liever naar de binnenstad en met financiële steun van het rijk lukte dat. Diezelfde rijksoverheid had er ook geld voor over als het Residentie Orkest op het Spui direct naast het NDT zou komen. Er werd op het ministerie gedroomd van nauwe samenwerking tussen die twee kunstbedrijven.

De burgemeester, alle wethouders en gemeenteraadsleden hadden zich op 9 september 1987 in galakleding gestoken om de feestelijk opening van het nieuwe zalencomplex door koningin Beatrix bij te wonen. Ook degenen die dit cultuurpaleis niet hadden gewild, maar uiteindelijk waren bezweken voor de miljoenen van de minister. Ze beseften nog niet dat zij de wedergeboorte van het Spui-kwartier meemaakten. Want de komst van een concertzaal en een danstheater kreeg grote gevolgen. Het leidde ertoe dat aan de overkant het Theater aan het Spui werd gebouwd (in plaats van achter de Koninklijke Schouwburg) en dat tenslotte ook het nieuwe stadhuis hier gestalte kreeg (in plaats van op het Monchyplein). Het Spui, decennia een rotte kies in het centrum, begon weer te leven.

Rendez-vous

Op een zaterdagmiddag, zomer 1991, bracht ik spontaan een bezoek aan een bevriende collega-journalist. De vrouw des huizes deed open en riep luidkeels haar echtgenoot die een verdieping hoger in zijn werkkamer zat. Mijn komst bleek ongelegen, want hij had bezoek. Maar op hetzelfde moment stapte uit zijn schaduw een mij bekende wethouder tevoorschijn, die zei: “Ik wil Coos graag even spreken.” Ik was verbijsterd. Niet alleen dat deze wethouder in het weekeinde een vertrouwelijke rendez-vous met mijn collega had, maar ook dat hij mij wilde spreken. De man had immers de pest aan me, sinds ik jaren eerder in de Haagsche Courant had beschreven hoe hij zijn ex-geliefde uit haar baan als directeur van een buurtcentrum had weggewerkt.

Maar kennelijk was dit even vergeten en vergeven, want de wethouder had iets belangrijks met mij te bespreken. “Hoe gaat de Haagsche Courant reageren als de gemeente het Circustheater zou verkopen aan Joop van den Ende?”, vroeg hij me.

“Waarom vraag je dat aan mij?”, reageerde ik argwanend.

De wethouder keek me strak aan: “Omdat ik heb gezien hoe de Haagsche Courant campagne heeft gevoerd om het Residentie-Orkest en Danstheater in nieuwe zalen aan het Spui te krijgen. Ik besef heel goed hoeveel macht jouw krant heeft. Als jullie er straks dwars voor gaan liggen, begin ik er niet aan.”

Dit was de machtspoliticus ten voeten uit. Niet voor niets werd hij de Machiavelli van Den Haag genoemd. Ik woog even af hoe ik hier als onafhankelijk kunstredacteur op kon reageren, maar uiteindelijk zei ik: “Het Circustheater is een molensteen om de nek van de Haagse kunstbegroting. Elk jaar is de gemeente enkele tonnen uit het cultuurbudget kwijt om de tekorten van het Circustheater te dekken. Het zou een zegen voor het kunstleven zijn als Den Haag daarvan verlost is.”

Daarmee bleek de kwestie afgedaan.

“Ik weet genoeg”, sprak de wethouder. Nog datzelfde jaar werd Joop van den Ende met zijn partners voor 1 gulden eigenaar van het Circustheater en was de kunstbegroting verlost van een jaarlijkse aderlating. Van den Ende verbouwde voor 25 miljoen gulden het uit 1904 daterende Circus en maakte er een commercieel succes van.

Rem Koolhaas

Zo goed als ’t met het Circustheater ging, zo slecht ging het onderwijl aan het Spui. Van enige samenwerking tussen de twee kunstbedrijven was geen moment sprake. Het lukte zelfs niet om de kassa’s gezamenlijk te exploiteren. Door voortdurende bezuinigingen raakten de twee gebouwen - nog geen 25 jaar oud - sterk verwaarloosd. Ook de inkomsten verminderden, want de bezoekcijfers bij zowel het orkest als het dansgezelschap lieten in het nieuwe millennium een gestaag dalende lijn zien. Directie-kwesties en vertrekkende artistiek leiders maakten de neergang compleet. En ergens in die periode heeft kennelijk iemand bedacht dat een nieuw complex een nieuwe impuls zou geven. Zoals een kwakkelende voetbalclub hoopt dat een nieuw stadion verlossing biedt.

Het verbaast me nog altijd dat in dezelfde maand dat Rem Koolhaas de Johannes Vermeerprijs 2013 kreeg (de Nederlandse Staatsprijs voor de Kunst) de gemeente Den Haag besloot om Koolhaas’ allereerste bouwwerk - het Nederlands Danstheater aan het Spui - met de grond gelijk te maken. Het was een goedkoop gerealiseerd gebouw, opgetrokken uit golfplaten en bordkarton, dat grondig diende te worden gerenoveerd of deels zelfs herbouwd. Zoals het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht en de atelierwoning van Theo van Doesburg in Meudon permanent onderhoud en restauratie krijgen, omdat ze als belangrijk cultuur-historisch erfgoed worden beschouwd. Maar voor de inmiddels wereldwijd gelauwerde Koolhaas bleek dat in Den Haag niet weggelegd. 

Door hun strot geduwd

Gemakshalve werd ook de aangrenzende Anton Philipszaal meteen als halve bouwval bestempeld, terwijl dát complex helemaal niet goedkoop was gebouwd. Maar op het stadhuis droomden opeenvolgende wethouders van eeuwige roem: Jetta Klijnsma, Marieke Bolle, Marjolein de Jong en Joris Wijsmuller gingen er tussen 2007 en 2015 mee aan de slag. Gaandeweg kregen steeds meer mensen de nieuwbouw door hun strot geduwd. Om de bouwsom rond te krijgen, moest ook het Koninklijk Conservatorium naar de binnenstad verhuizen. De verwachte bezoekcijfers van het nieuwe complex werden in een droomscenario tot enorme proporties opgeblazen, zodat de jaarlijkse exploitatiekosten acceptabel zouden lijken. 

In de zomer van 2015 werd met de nodige bombarie het definitieve ontwerp voor het complex gepresenteerd. Het mocht maximaal 176 miljoen kosten (gegarandeerd geen euro meer!) en het zou zomer 2019 in gebruik worden genomen. Inmiddels kost het al minimaal 200 miljoen, is de oplevering eerst naar 2020 verschoven en staat de officiële opening nu voor zomer 2021 gepland. De begroting van het geflatteerde jaarlijks tekort is intussen al opgelopen van 2,1 naar 2,7 miljoen. De term ‘hoofdpijndossier’ lijkt zacht uitgedrukt voor deze nieuwe molensteen om de nek van de stad. Het is jaren geleden allemaal al voorspeld en het is allemaal weggewuifd. Wat ik me afvraag: waarom gebeuren dit soort drama’s zelden bij de Joop van den Endes die met hun eigen geld werken? Waarom overkomen dergelijke debacles altijd politici die hun wapenfeitjes met belastinggeld betalen?