Gemeentemuseum of KunstTempel, what's in a name?

30 December 2018, 01:02 uur
Columns
mainImage
Digitaal Dagblad
Afbeelding is niet meer beschikbaar



Klasgenoot Janus op de lagere school liet na de zomervakantie van 1962 weten dat hij voortaan als Aad door het leven wilde gaan. De werkelijke reden was dat zangeres Paula Dennis dat jaar een hit scoorde met het nummer ‘Janus Janus, pak me nog een keer’. Daar kon ik me wel iets bij voorstellen.

Voor de rest zijn de meeste naamsveranderingen modieuze onzin; de Artoteek moest ineens Heden heten, het Koorenhuis veranderde in Koo. Heeft Shakespeare niet eind 16de eeuw in liefdestragedie Romeo & Julia al duidelijk gemaakt dat een roos niet anders gaat ruiken als je de naam van de bloem verandert? What’s in a name!

Gemeentemuseum Den Haag maakte daags voor Kerst wereldkundig dat het vanaf najaar 2019 Kunstmuseum Den Haag gaat heten. Hoewel het Gemeentemuseum tot de best bezochte musea van het land hoort, is de naamsbekendheid onder Nederlanders ‘erg laag’. Dat blijkt uit verschillende onafhankelijke onderzoeken die het museum de afgelopen jaren heeft laten verrichten, lees ik op de site van AD/Haagsche Courant. “Veel ondervraagden hadden geen beeld van wat wij doen’’, zegt directeur Benno Tempel.

Tja, daar heb je wel iets om wakker van te liggen. Ruim een half miljoen bezoekers per jaar, je collegae in Parijs, Londen en New York hangen voortdurend aan de telefoon om een Mondriaan te lenen. Ze hunkeren om samen met jou tentoonstellingen over Symbolisme, Impressionisme of Expressionisme te maken, maar je naamsbekendheid onder Nederlanders is ‘erg laag’. Pijnlijk, heel pijnlijk.

“We zijn niet over één nacht ijs gegaan”, verzekert Tempelmans kordaat. Het zou me niet verbazen als er naast de interne denktank nog een speciale consultant in gebakken lucht is ingeschakeld, want dit Probleem met een hoofdletter speelt al decennia. Volgens Tempelmoos hebben alle vorige namen niet goed gewerkt.

Ik moet denken aan Onze Trots: van ADO naar FC Den Haag en vervolgens naar ADO Den Haag. Ze zijn er niet beter door gaan voetballen. Zullen ze bij Ajax of Feyenoord de afgelopen vijftig jaar hebben gediscussieerd over naamsverandering? Zullen ze bij het Stedelijk in Amsterdam of Boymans van Beuningen in Rotterdam ooit zoiets in hun hoofd hebben gehaald? Natuurlijk niet. Dat heeft te maken met zelfbewustzijn, gevoel voor historie, wars zijn van modegrillen. Welk ander doel dient deze naamswijziging dan je stempel op iets willen drukken? Maak er dan meteen KunstTempel Den Haag van!

Toen het Gemeentemuseum in 1866 in de voormalige Sebastiaansdoelen naast de Hofvijver de deuren opende, was dat als Museum voor Moderne Kunst. Het liep daarmee in naamgeving een halve eeuw voor op het Museum of Modern Art dat in 1929 in New York van start ging. De naam beklijfde echter niet: vrijwel vanaf het begin schreven de kranten over het Haagsch Gemeente-Museum. En de naamsverandering naar Gemeentemuseum Den Haag in 1998 is alleen door de drukker van het briefpapier opgemerkt. Je moet je er maar druk over willen maken.

We hebben gewoon te maken met een publiciteitsgeile Tempelbaas die links- of rechtsom wil scoren. Op straat wordt hem nu lof toegezwaaid, zegt hij, maar de poll onder 2852 lezers in AD/Haagsche Courant serveert het idee met 69 procent tegenstanders (11% neutraal en 20% voor) meedogenloos af. En cabaretier Jacques Bral heeft er al Kutmuseum Den Haag van gemaakt.

In de na-oorlogse geschiedenis van het Gemeentemuseum zit een opvallende afwisseling van sterke en zwakke directeuren. De eerste krachtpatser was Victorine Hefting, die in 1950 het veld moest ruimen toen ze trouwde. Zo ging dat toen met gehuwde vrouwen bij de overheid. Ze werd opgevolgd door Dirk Balfoort, wiens voornaamste verdienste bleek dat hij leuk viool speelde. Onder Louis Wijsenbeek, ongeleid projectiel en despoot, ging ’t Gemeentemuseum daarna een periode van bloei tegemoet. Hij tilde de tent naar internationaal niveau, liet op eigen gezag de Schamhart-vleugel bouwen en haalde - last but not least - de omvangrijke Mondriaan-collectie binnen.

Nu houden bestuurders niet zo van dit soort Draufgängers, dus na Wijsenbeek snakte de politiek naar rust. Die vonden ze bij Theo van Velzen, een vriendelijke ambtenaar die niets deed zonder dat het tien keer was goedgekeurd. Als een tentoonstelling onverwacht veel bezoekers trok, greep hij in paniek naar de fles. Nee, dan zijn opvolger Rudi Fuchs: dit enfin terrible zette de Stadhouderslaan op zijn kop. Hij haalde de bezem door de verzameling, sloot een jaar om te verbouwen, opende een filiaal in het Paleis op het Voorhout en wilde en passant een paar Picasso’s verpatsen om nieuwe aankopen te financieren. Fuchs was een visionair en internationaal gerespecteerd fenomeen. Toen hij vertrok, liet hij wel een gat van dik vier miljoen achter.

Dus kreeg het museum daarna de timide Hans Locher; een kamergeleerde die op de winkel paste, een muurschildering van Sol Lewitt liet wegsauzen, gedwee een Kees Verkade-tentoonstelling organiseerde toen de wethouder dat wenste en op bevel van de Turkse ambassadeur schichtig bijschriften over roofkunst op een expositie verwijderde. Niet het type waarmee je de oorlog wint.
En daar bleek ineens weer behoefte aan. Want de ooit zo rustige museumwereld is een strijdtoneel geworden om de gunst van de cultuurtoerist met een dikke beurs. Mega-exposities met hotel-arrangementen zijn big business. In die ontwikkeling paste Wim van Krimpen, de branieschopper, de marketeer met liefde voor kunst. Of het nou om muziek van Jimi Hendrix ging of schilderijen van Mondriaan: Van Krimpen bracht het aan de man.

En nu hebben we dan Tempelkneus; indrukwekkende wapenfeiten zijn er sinds 2009 niet. Het is geen charismatische Wim Pijbes, die bij het bezoek van Obama aan Den Haag en Amsterdam met het Rijksmuseum wereldwijd de show stal en het Gemeentemuseum ’t nakijken gaf. Lag dat aan de naam? Konden ze bij CNN en de New York Times de naam Rijksmuseum beter uitspreken dan Gemeentemuseum?