Dat de collega die ik meer dan dertig jaar als mijn beste vriend beschouwde, ineens een combinatie van Judas en Brutus bleek, moet ik wijten aan m'n eigen naïviteit. Mijn kinderen, en eigenlijk ook veel anderen, zagen aanmerkelijk eerder wat ik nooit wilde geloven. Pijnlijk, maar het leven gaat verder; een mens raakt ook dierbaren kwijt door de dood. Er rest niets dan te slikken en jezelf te herpakken.
Wat me de laatste tijd echter met enige regelmaat als koude douche overvalt, is het verlies van vroegere helden. De revolutionair Che Guevara hing ooit prominent in mijn jongenskamer. Ik heb notabene een tijdje zo’n zelfde zwarte baret gedragen. En wat leer je nu uit documentaires? Die Guevara is een meedogenloze schoft geweest, die falende medestrijders of mensen aan wier intenties hij twijfelde moeiteloos liet executeren.
Fidel Castro, zijn strijdmakker en mede-held, deed er niet voor onder. Maar ook andere iconen uit die tijd, John F. Kennedy, Martin Luther King, Angela Davis, Moeder Theresa, Lech Walesa etc. blijken bij nadere beschouwing allemaal minder heilig dan we eertijds wilden geloven.
Gelukkig had ik ook nog een ander soort helden. Jan Wolkers bijvoorbeeld, de succesauteur van Turks Fruit. Op de mulo liet mijn leraar Nederlands me kennis maken met de roman Horrible Tango. Mijn moeder vond ’t maar een vies boek en begreep niet dat een docent me zoiets had uitgeleend, maar in die tijd stonden leerkrachten nog op een voetstuk dus beperkte ze haar kritiek tot de huiskamer. Ik verslond daarna Kort Amerikaans, Terug naar Oegstgeest en alles wat verder van Wolkers’ hand verscheen. Als enthousiast amateurfotograaf legde ik in de zomer van 1972 een signeersessie van mijn held bij boekhandel Ila op de Denneweg vast en kwam zodoende met de bestsellerauteur in contact. Ik hield er een exemplaar met persoonlijk dankwoord aan over.
En dan verschijnt in 2017 Het litteken van de dood, de ruim 1100 pagina’s tellende biografie van de hand van Onno Blom. Ik maak een reis terug naar mijn jeugd en kom tot de conclusie dat die Wolkers een zelfingenomen hufter is geweest, die zijn vrouwen vreselijk behandelde, ja zelfs mishandelde.
Op het Thorbecke Lyceum leerde ik dat je kunst los moet kunnen zien van de persoon die het maakt. En dus las ik in de jaren daarna vol enthousiasme Reis naar het eind van de nacht van de foute en antisemitische Louis Ferdinand Céline. Ik keek geïmponeerd naar de fascistische propaganda in Triumph des Willens van Leni Riefenstahl en in Leningrad vergaapte ik me aan de schilderijen die de proletarische heilstaat verheerlijkten. Fascistisch, communistisch, maoïstisch… het ging om de kracht van de kunst.
Dat Harry Mulisch als een verliefde püber dweepte met het dictatoriale Cuba maakte hem geen mindere schrijver, dat W.F. Hermans de culturele boycot van het racistische Zuid-Afrika negeerde idem dito.
Maar die vrije wijze van denken, is sinds #metoo voorbij. Ik begrijp best dat we niet meer met dezelfde onbevangenheid naar Bill Cosby kunnen kijken en ik kan billijken dat Harvey Weinstein met pek en veren uit Hollywood is verdreven. Dat een geile casting-directeur, sportcoach, arts, geestelijke of fysiotherapeut beter een andere werkkring kunnen zoeken, komt me ook logisch voor. Maar dat de fenomenale acteur Kevin Spacey vanwege zijn seksueel wangedrag uit de film All the Money in the World werd weggesneden en vervangen, deed me toch de wenkbrauwen fronzen. Binnenkort brengt Netflix het zesde en laatste seizoen van House of Cards uit en ook daarin ontbreekt Spacey alsof hij nooit aan de serie heeft meegedaan. Ik heb er gemengde gevoelens bij. Er lopen overal viespeuken rond.
Ik herinner me een soulzanger die in de jaren zeventig niet meer met de KLM mocht vliegen, omdat hij zijn handen niet van de langslopende stewardessen kon afhouden. Een adequate maatregel. Maar mag je dan ook zijn muziek niet meer draaien? Als we zo doorgaan, kan ik op morele gronden al mijn platen van Elvis, Bob Dylan, de Stones, Bowie, Frank Sinatra en nog een heleboel anderen de deur uit doen.
In dit politiek over-correcte tijdperk waar de Coen-tunnel van naam moet veranderen en het borstbeeld van (slavenhandelaar) Johan Maurits niet langer in de foyer van het naar hem vernoemde museum mag staan, wordt het steeds moeilijker onbevangen van kunst te genieten. Zo mag ik niet meer naar theaterproducties waarbij Jappe Claes, Ruut Weissman of Jan Fabre betrokken zijn. Ik kan niet naar concerten waar Daniele Gatti of Pieter Jan Leusink dirigeert. En het gaat maar door.
Onlangs stapte de 83-jarige Amerikaanse architect Richard Meier op uit zijn eigen bedrijf vanwege beschuldigingen van seksuele intimidatie. Meier is in Den Haag bekend als de ontwerper van zijn smetteloos witte stadhuis op het Spui. In de zomer van 1985 bezocht ik Meier, in het kielzog van toenmalig wethouder Jack Verduyn Lunel, op zijn kantoor in New York. Richard Meier had de status van een wereldster en het voelde alsof we op audiëntie bij de koning gingen. Thans blijkt dat vrouwelijk personeel ’s avonds liever niet alleen met de grijpgrage Meier in datzelfde kantoor verbleef. Wat moeten we nu in Den Haag? Zijn stadhuis afbreken?