Jan D. Swart: Met de auto naar de Chinees

6 September 2019, 11:32 uur
Columns
mainImage

Sommige oplossingen in het leven zijn op de hoek van de straat te koop, dus telde ik kostbare euro’s neer voor een sportfiets met dunne bandjes.
Mijn bedoeling was de bips over het ranke zadel te gooien en ’s avonds weg te rijden in de richting van de wuivende duinstruikjes. Ik was toe aan die fiets. Ook aan een broek zonder gulp, een strak shirt en bijpassende schoentjes. En daar ging ik.

Achter op mijn rug hing een tasje. Daarin bewaarde ik mijn rantsoen. Dat was al leeg als ik de straat uitreed.

De eerste week fietste ik wel vijftig kilometer, elke dag een stukje verder. Niet hard, maar wel door weer en wind. Zelfs als het gezellig ouwe wijven goot en de straten uitgestorven kromde ik de rug en koerste roekeloos richting Wassenaarse Slag. Eén keer haalde ik zelfs Katwijk, maar toen heb ik me met de auto laten ophalen. Ik had geen zin in een crematiekraai.

Niet zelden ben ik deze zomer op eenzame duinwegen ingehaald door hele groepen echte coureurs, die ik achterom kijkend als een stip in de verte had zien aankomen en die mij drie tellen later voorbij crosten alsof ik stil stond.

Maar aangespoord door hun snelheid maakte ik dan ook vaart om na driehonderd meter weer in het oude tempo terug te vallen en tien tellen later zag ik dan wéér een stip, maar dan in de verte voor me.

Geen duinweg of ze kenden me, trimmers, wandelaars, jonge moeders met maxi cosi’s, die hoi riepen, waarna ik hoi terugriep, want daar had ik allemaal ruimschoots de tijd voor.

Ik reed zonder schadelijke CO2 met eigen rustige gangetje, slechts tot verdriet van verliefden achter de roestige duindoorn, die altijd terstond stopten met rampestampen, omdat het in hun gevoel uren duurde voordat ik voorbij was.

Twee keer reed ik lek. Daarna doorkliefde ik het rulle zand, zette de fiets aan de rand van de zee op z’n kop en lichtte de banden om het gaatje te vinden. Dat was echt pielen, maar ik deed het, want ik was buiten.

Twee zomerweken lang was ik binnen het gilde der avondcoureurs het absolute variéténummer, maar het kon me geen reet schelen, ik had een fiets en ik was er blij mee. Ik werd een pezige tovenaarshazelaar te midden van de wonderen der natuur, maar in de derde week ging ik al de eerste zeeraket plukken. In de vierde sloeg ik twee avonden over, in de vijfde hallucineerde ik met Liesbeth van Tongeren te zijn getrouwd en in de zesde reed ik rechtstreeks naar het café.

Deze week kwam ik de fiets bij het opruimen van de schuur bij toeval weer tegen. De banden waren lek. In het tasje zat beschimmeld eten en in de spaken hing het restant van een zeeraket. Zelfs naar de Chinees op de hoek neem ik weer de auto.