Bij toeval belandde ik in Mado, een Turkse ijssalon annex patisserie, bij station Hollands Spoor. Een fraai trendy etablissement vol Ottomaanse heerlijkheden met vrolijk jeugdige Turkse bediening. Er heerst veel ergernis tussen Den Haag en Ankara de laatste jaren, maar daar merken we hier helemaal niets van. Bij Mado zie je vooral de leuke kant van de multiculturele samenleving, al mogen ze die mierzoete baklava van mij houden.
Mijn jeugd ligt in deze buurt. Stationsweg en Stationsplein kenden destijds die speciale sfeer die rond internationale stations hangt. Die zinderende spanning van aankomende en vertrekkende passagiers, wit-gekielde kruiers bij de entree, maar ook een luidruchtige bloemventer en een straatfotograaf - zijn Leica paraat - die pas afdrukte als je serieus belangstelling toonde. Het mooiste was als vanaf perron 1 de vakantietrein Hotelplan Express naar Oostenrijk vertrok, dan hoorde je tot ver in de omgeving de muziek van ‘Auf Wiederseh’n’ schallen. Bij broodjeszaken aan de overzijde hing buiten de geur van gefrituurde croquetten vermengd met het aroma van vers gezette koffie.
Op de plek waar nu ons met ijs en taart gevulde tafeltje staat, leverde ik nog niet zo lang geleden jaarlijks mijn belastingpapieren in. En voordat dit foeilelijke kantoorcomplex werd gebouwd, stond hier het imposante Grand Hotel Terminus; de Rolling Stones logeerden er in augustus 1964 om hun beruchte concert in het Kurhaus te verzorgen.
Slechts één keer ben ik bij Terminus binnen geweest. De chic was er toen al vanaf, de buurt was reeds in verval. De organisatie van de Bergland Express had er een zaaltje gehuurd om studenten te werven als steward op de wintersporttrein. Een weekendbaantje: op vrijdagavond heen en op zondag weer terug.
We schrijven 1972, de tijd van lang haar en een stevige baard; bepaald niet Bergland-representatief. Dus had ik mijn haar strak achterover gekamd en als staartje bijeengebonden in mijn boord verstopt. Het zag er belachelijk uit, zo’n beetje als Hugo Borst. De verdiensten bleken dermate karig, dat ik ter plekke mijn haar weer los maakte en vertrok. Twee jaar later werd Terminus afgebroken. De karakterloze nieuwbouw die ervoor in de plaats kwam, luidde de totale verpaupering van de buurt in met alle ingrediënten die daarbij horen: drugshandel, criminaliteit en prostitutie.
Pakweg tien jaar terug stond ik op diezelfde Terminus-hoek met Gerard Stevers, de Haagse vastgoedmagnaat uit de Quote-500 die in juli 2014 zo plotseling aan kanker zou overlijden. Stevers had met zijn Geste Groep zojuist het kantoor op de Astoria-hoek gekocht en was druk doende links en rechts panden te verwerven. Stevers woonde met zijn gezin in Rotterdam, maar was op en top Hagenees en in de Hofstad met name lag zijn geliefde werkterrein. Hij zag al helemaal voor zich hoe hij de 19de-eeuwse Stationsbuurt weer kon doen opleven met tig-duizend Haagse Hogeschool-studenten aan de andere kant van het spoor.
“Je moet ze een reden geven hierheen te komen, dus weg met al die louche winkeltjes, maar goede horeca, trendy terrassen, een fitness-school. “Dit is de entree naar de stad”.
Hij ergerde zich wild aan de berg fietsen onder de stationskap. “Geen gezicht, dat kan allemaal onder de grond, is weer niet over nagedacht, je kunt daar zoveel leuke dingen doen”. Stevers voelde doorgaans minachting voor de ideeën die op het stadhuis werden geboren. Niet bepaald fijn besnaard had hij het over ‘die mongolen’ als hij ambtenaren bedoelde en over ‘Pipo’s’ als het over wethouders ging.
Stevers was niet altijd een prettige man. Hij had een complexe jeugd achter de rug en droeg dat nog altijd met zich mee. Er gingen verschillende persoonlijkheden in hem schuil. Hij was de doortastende ondernemer vol gedurfde en originele ideeën, begaan met de stad en zonder vrees strijdend tegen drugsoverlast in het centrum. Hij was daarnaast de zorgzame baas, serieus geïnteresseerd in zijn werknemers en hun gezinnen, niet te beroerd om zelf dat laatste baaltje cement te sjouwen.
Bovenal was hij de toegewijde vader die zijn immense kantoor vol tekeningen - gemaakt door zijn kinderen - aan de muur had hangen. Maar Gerard was ook wantrouwend, snel beledigd, rancuneus en (juridisch) meedogenloos. Zijn grove optreden, grote mond en eindeloze kanker-dit en kanker-dat-vloeken zaten hem dikwijls de weg. Hij lag met tal van mensen, leveranciers, zakenpartners, ambtenaren, wethouders, familie en voormalige boezemvrienden voor eeuwig overhoop. “Sorry’, kon hij zelden uit zijn mond krijgen.
Maar wie nu ziet hoe de Stationsbuurt zich ontwikkelt, kan alleen maar zijn pet afnemen voor de ontwikkelaar Gerard Stevers. Want diverse bestuurders zullen het graag en schaamteloos op hun eigen conto schrijven, maar de wederopstanding van deze monumentale buurt is volledig te danken aan de visionaire blik van deze opmerkelijke man. Alle initiatieven die anderen daarna namen, zijn het gevolg van de eerste stappen die Stevers heeft durven zetten.
In veel andere landen zou er - ondanks zijn schaduwkanten - een standbeeld voor hem zijn opgericht, maar dat zit er in Nederland - en zeker in Den Haag - niet snel in. Het mooiste monument voor Stevers’ daadkracht is natuurlijk de herboren Stationsbuurt zelf. Maar een bescheiden plaquette op de muur bij supermarkt Jumbo zou straks bij zijn vijfde sterfdag niet misstaan.