Soeboer gaat samen met zijn redder ten onder

30 October 2022, 16:20 uur
Columns
mainImage

Nog maar nauwelijks bekomen van ’t einde van Indisch restaurant Didong, stuurt mijn oudste zoon me het nieuwsbericht dat Soeboer failliet is. Ik voelde me al culinair ontheemd, maar dit komt aan als een nekslag. Soeboer, Didong en het vorig jaar plotseling opgeheven Srikandi waren voor mij de drie hoekstenen van de Indonesische keuken. De gehaktballetjes van Soeboer, de saté kambing van Srikandi en de dadar isi van Didong; daar kon ik eindeloos over praten, schrijven en van dromen.

Wat het faillissement van Soeboer extra wrang maakt, is dat het bankroet gepaard gaat met ’t overlijden enkele weken eerder van eigenaar Ragner Flink; een zachtaardige, bescheiden man - nog net geen 60 jaar oud - die tweede helft jaren negentig het restaurant kocht om het voor teloorgang te behoeden. Ragner was aannemer. Een heel goede aannemer. Een bijna dwangneurotische perfectionist. Toen hij de verbouwing van het Japanse restaurant Oni had voltooid, bleken op de toiletten alle voegnaden van de vloertegels vlekkeloos aan te sluiten om de voegnaden van de muurtegels. Zo iemand dus. 

Dansgroep

Soeboer was mijn allereerste kennismaking met Indonesisch eten; ergens rond 1960. Het afhaalzaakje - pas later kregen ze ook een paar tafeltjes - opende in 1958 de deuren in de Koningstraat. De eigenaren waren het jonge Javaanse echtpaar Mas Kajat en Siti Aminah Alimoestama. Ze waren onafhankelijk van elkaar in de jaren dertig als kinderverzorger naar Nederland gekomen. Tijdens de Duitse bezetting leerden ze elkaar kennen bij muziek- en dansgroep Insulinde. Het exotische gezelschap trok volle zalen in heel Nederland en zelfs daarbuiten. Zij werkte er als danseres, hij zat in het krontjong-orkest en verzorgde ook uitvoeringen van de vechtdans pentjak silat.

Na de oorlog werkte Mas Kajat jaren als kelner bij het bekende restaurant Bali in Scheveningen, tot hij het plan opvatte samen met zijn vrouw een eigen zaakje te beginnen. Al spoedig liep hun toko zo goed, dat er in de keuken hulp werd ingeroepen van Oma Koot en Oma Koen. De twee jonge dochters Maria en Martina hielpen zonodig achter de toonbank. 

Mijn moeder kwam bij Soeboer terecht dankzij een Indische  buurvrouw, die op straat liep met een dampende, heerlijk geurende pan vol eten in haar handen. Wegwijs gemaakt ging mijn moeder de volgende dag ook met een pan naar Soeboer. Want zo werkte het. Je reikte bij de toonbank een pan aan, betaalde twee gulden vijftig en kreeg een volle pan terug. Voor het eerst in ons leven proefden we nasi goreng, smoor babi, atjar tjampoer, rendang, sambal telor, saté en kroepoek.

Brouwersgracht

Halverwege de jaren zeventig verhuisde Soeboer naar de Brouwersgracht, omdat de Koningstraat werd gesloopt. Ik woonde er vlak om de hoek, maakte de metamorfose van drogisterij naar restaurant Soeboer van dag tot dag mee en wachtte vol ongeduld op de openingsdag. Er was wel iets veranderd, sinds ik met een pannetje in de Koningstraat had gestaan. De altijd vrolijke dochter Maria was al jaren eerder bij een noodlottig ongeval - ik meen op een roltrap - om het leven gekomen. Ook haar moeder leefde niet meer. 

Mas Kajat was inmiddels hertrouwd en dat had tot aanpassingen in de keuken geleid. De menukaart was aanmerkelijk kleiner geworden. Maar het was nu wel een echt restaurant; afgescheiden van de afhaalbalie. Bij deze hernieuwde kennismaking ging ik met Nasi Goreng Djawa naar huis en dat heb ik geweten: alsof mijn spijsverteringskanaal en complete darmstelsel van ’t begin tot het eind in vuur en vlam stond.

Ik zou er niettemin vaak terugkeren. Ik at er regelmatig met mijn dierbare vriend Carel Birnie, de directeur van het Nederlands Dans Theater, die niet alleen een familiegeschiedenis in Nederlands-Indië had, maar ook dol was op Soeboer omdat daar geen achtergrondmuziek klonk. Vanwege zijn ernstige gehoorprobleem was dit een van de weinige eetgelegenheden, waar hij een gesprek aan tafel vrij goed kon volgen.

Andere eigenaar

Tweede helft jaren negentig kwam Soeboer in andere handen en ging het gestaag bergafwaarts. Het eten was niet meer wat het geweest was en ik zocht het voortaan bij Bogor en vervolgens bij Kantjil. Vaste gast Ragner Flink dacht er net zo over. Hij stapte echter niet over naar een ander adres, maar nam Soeboer over.

Sindsdien kwam ik er weer. Weliswaar niet zo vaak als Mark Rutte met zijn moeder, maar toch met enige regelmaat. Het eten was weer als vanouds. En zelfs Martina en Gaby behoorden nog steeds tot het ‘meubilair’. Toen ik Bobby Desauvagie, mede-eigenaar van Kantjil eens vertelde dat de Indische gehaktballetjes van Soeboer mijn absolute favoriet waren, reageerde hij met de opmerking dat hij precies wist hoe je ze moest maken. Hij had vroeger bij Soeboer in de keuken gewerkt. “Waarom heb jij ze dan niet op het menu?”, vroeg ik verbaasd. “Omdat het iets van Soeboer is. Het is niet netjes om ze na te maken!”

Ragner Flink zag een grotere markt voor het eten van Soeboer. In de Piet Heinstraat begon hij een afhaalzaakje, Warung Soeboer. Niet in de tempo doeloe-sfeer van de Brouwersgracht, maar eigentijds trendy. Hij deed zelf de verbouwing en inrichting. Zoals gebruikelijk alles vol aandacht en zorg. Hij ontwierp en maakte zelf de lampen, in de vorm van de moleculaire formule van een rijstkorrel. 

Soeboer Garden 

De droom het Soeboer-concept verder uit te rollen liep spaak. De vestiging van een filiaal in Wassenaar werd geen succes en Soeboer Garden in Moerwijk draaide uit op een complete nachtmerrie en een financieel debacle. In zijn enthousiasme had Ragner naast het restaurant volières voor tropische vogels gebouwd en daar voorzag de vergunning niet in. Het draaide uit op een juridische strijd met de gemeente, die in zijn nadeel uitpakte.

Wat eraan ten grondslag lag is nooit duidelijk geworden, maar de gemeente stelde zich daarna meedogenloos op. Soeboer moest gewoon wegwezen. Er viel nergens meer over te praten. Een investering van een half miljoen ging in rook op. Ragner was gebroken en leefde pas weer op toen zijn vrouw Nathalie zwanger bleek en hij als 50plusser alsnog vader werd. Alle zakelijke ellende leek hij achter zich te laten: hij ging Soeboer op de Brouwersgracht grondig verbouwen.

Een bezoek aldaar - samen met vrienden - stond al even op ons programma, maar was er nog niet van gekomen. Eind augustus kreeg ik onweerstaanbaar trek in de gehakballetjes van Soeboer en via de bezorgdienst liet ik me eten van de waroeng aan huis brengen. Toen ik in de keuken het tasje opende, lag er bovenop een papiertje met de handgeschreven mededeling dat de gehaktballetjes helaas op waren.

Was dat reeds een voorteken van ’t onheil dat nog moest komen?