Het aanleggen van een zogenoemde tijdelijke inrichting moet de ondernemers op Kijkduin Bad in de gelegenheid gaan stellen ‘volgens de afspraken te gaan ondernemen’. Daarnaast is de gemeente met de ontwikkelaar van het nieuwe Kijkduin in overleg over meerdere oplossingsrichtingen voor de uitdagingen waar alle partijen tegenaan lopen.

Volgens het college is door de tijdelijke inrichting de binnenkort op te leveren eerste fase van de nieuwbouw bereikbaar. Het laat vragensteller Sluijs van Hart voor Den Haag/Groep de Mos echter ook weten dat de vertragende omstandigheden van de stikstof bezwaren en percelen grond waar hij naar wijst, nog niet zijn opgelost. “De gemeente studeert op een alternatief ontwerp waarin aan deze omstandigheden tegemoet wordt gekomen”, laat het college het raadslid (en de ondernemers) weten.

Het college wijst de verwijten van Sluijs van de hand dat er niet op tijd is begonnen. “Vergunningaanvragen vergden een uitgebreide voorbereiding van het bouwplan. Na de voortvarende aanpak daarvan heeft de landelijke stikstofproblematiek tot een niet te voorziene vertraging geleid in de vergunningen-procedures”, stelt het college. Het wijst er daarbij Sluijs op dat de verwerving van grond geschiedt op basis van vrijwillige medewerking van de verkoper. “De gemeente kan medewerking van derden aan de realisatie van haar ambities niet altijd afdwingen. 
Volgens het college is bij de uitvoering, verspreid over enkele jaren, van de diverse projecten in Kijkduin Bad ‘een bepaalde mate van hinder helaas niet te voorkomen. Uiteraard houden we in de planning zoveel mogelijk rekening met het badseizoen en werken we daar zoveel dat kan omheen. Ook in een toekomstige planning van werkzaamheden zal hier rekening mee worden gehouden’.